-
1 Gewese
Gewese〈o.; Geweses〉♦voorbeelden:1 Gewese (von einer Sache) machen • veel drukte (om iets), veel ophef (van iets) maken -
2 Gewese von einer Sache machen
veel drukte (om iets), veel ophef (van iets) makenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Gewese von einer Sache machen
-
3 reden
reden♦voorbeelden:keine Silbe reden • geen stom woord zeggener lässt mit sich reden • er valt met hem te pratenvon einer Sache viel Redens machen • veel ophef van iets makendeutlich redende Beweise • bewijzen die duidelijke taal sprekendu hast gut, leicht reden! • jij hebt mooi, goed, makkelijk praten!von sich reden machen • van zich doen sprekendiese Musik redet zum Herzen • deze muziek spreekt tot het harter redet, wie ers versteht • hij spreekt naar hij verstand heeft -
4 von einer Sache viel Redens machen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > von einer Sache viel Redens machen
-
5 bruit
bruit [brŵie]〈m.〉1 geluid ⇒ ge(d)ruis, lawaai3 ophef ⇒ drukte, opzien4 ruis♦voorbeelden:bruit de chaînes • gerammel van ketenenbruit de ferraille • gekletter, gerinkelbruit de l'orage, du tonnerre • gerommel van het onweer, van de donderbruit des voix • gegons van de stemmenbruits cardiaques • hartruisà grand bruit • met veel lawaaiau bruit de • bij het horen (van het nieuws) vanmauvais bruit • lasterpraatjele bruit court que • het gerucht gaat datfaire, mener grand bruit de qc. • veel ophef over iets makenm1) geluid2) gerucht3) lawaai, drukte4) ruis -
6 Aufheben
Aufheben〈o.; Aufhebens〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:1 viel Aufheben(s), kein Aufheben von etwas machen • veel, geen ophef van iets makenohne (alles, jedes) Aufheben • zonder ophef -
7 Wesen
Wesen〈o.; Wesens, Wesen〉3 aard, wezen ⇒ natuur, karakter♦voorbeelden:1 das höchste Wesen • het Opperwezen, Godes war kein menschliches Wesen zu sehen • er was geen levende ziel te bekennenein trotziges Wesen zeigen • koppigheid aan de dag leggen, koppig zijnseinem Wesen nach ist er freundlich • hij is vriendelijk van aardvon bezauberndem Wesen sein • charmant van aard zijn〈 figuurlijk〉 sein Wesen treiben • (a) lelijk tekeergaan, huishouden; (b) actief zijn, zijn gang gaan • (c) ravotten, herrie maken -
8 plat
plat1 [plaa]〈m.〉2 schotel ⇒ gerecht, gang3 plat ⇒ vlakke, platte kant♦voorbeelden:plat cuisiné • kant-en-klaargerechtplat régional • plaatselijke specialiteit3 le plat de l'épée • de vlakke kant van het lemmet, het blad van het zwaardplat de la main • vlakke handmettre les petits plats dans les grands • vorstelijk onthalen————————plat2 [plaa]1 vlak ⇒ plat, effen2 vlak ⇒ alledaags, onbeduidend3 laag ⇒ nederig, kruiperig♦voorbeelden:à plat • plat, leegbatterie à plat • lege accu〈 figuurlijk〉 être à plat • op zijn; gedeprimeerd zijnmettre qc. à plat • iets (plat) neerleggenvin plat • verschaalde wijn1. m1) schaal2) schotel, gerecht, gang3) vlakke, platte kant2. adj1) vlak, plat, effen2) alledaags, banaal3) nederig, kruiperig4) smakeloos, slap -
9 hermachen
hermachen〈 informeel〉2 drukte, ophef maken♦voorbeelden:er macht gar nichts von sich her • hij is uiterst bescheiden
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский